Auteur: Bruno De Wulf, voormalig secretaris-generaal van de CBB
De suikerbietenindustrie in Noordwest-Europa bestaat al meer dan tweehonderd jaar. Hoewel zij haar ontstaan te danken heeft aan een zekere Napoleon die zich wilde bevrijden van de Engelse blokkade van de invoer van suiker van overzee, heeft zij haar ontwikkeling vooral te danken aan de wil en het doorzettingsvermogen van vele generaties telers en suikerfabrikanten.
Op een telersbijeenkomst deze winter vroeg iemand mijn visie te geven op de toekomst van de suikerbietenwereld en de toekomst van onze vakbondsorganisatie. Na afloop dacht ik dat deze twee onderwerpen echt interessant zijn en het verdienen om verder uitgediept te worden. In dit eerste deel kijken we vooral naar de toekomst van de bietenwereld.
Allereerst zal veel afhangen van de wereldsuikerprijs
De suikerprijzen in Europa hangen in grote mate af van de wereldsuikerprijs. Als de prijzen terugvallen naar de niveaus van de afgelopen 4 jaar, is de sector simpelweg ten dode opgeschreven. Europa heeft zich losgemaakt van het beheer van de markten voor voedingsmiddelen zoals suiker, melk, granen, oliehoudende zaden en vlees. Weinig effectieve toegangsfilters, weinig of geen interventie om de markten te reguleren. In het verleden was Europa (en vooral het noordwesten) een suikerexporteur vanwege zijn combinatie van kwaliteitsgronden, een gematigd klimaat en de knowhow van zijn industrieën. Door milieubeperkingen is Europa echter een deel van zijn productie kwijtgeraakt en vandaag importeren we ongeveer evenveel als we exporteren. Het enige goede nieuws is dat wij vooral ruwe suiker importeren en vooral verwerkte producten met suiker exporteren. Dit betekent dat in Europa toegevoegde waarde wordt gecreëerd die een aanzienlijk aantal gezinnen ondersteunt.
Aangezien wij netto-importeurs van ruwe suiker zijn geworden, is er een ander evenwicht ontstaan dat verband houdt met de tekort- en overschotgebieden in Europa. Wij exporteren naar de zuidelijke landen (op Europees niveau zone 3 genoemd), die een soort “keuze” van leverancier hebben. Maar als zij een leverancier buiten Europa kiezen, komen daar transport- en invoerkosten bij, waardoor de noordelijke suiker (zone 2, onze regio) over het algemeen in het voordeel is. Zone 1 zijn de oostelijke landen die bijna in evenwicht zijn tussen productie en consumptie.
Netto-invoerder zijn in Europa is dus niet noodzakelijk een slechte strategische keuze voor de fabrikanten, ook al duurde het enkele jaren van overproductie en gedwongen uitvoer tegen zeer lage prijzen om dit te begrijpen.
Op lokaal niveau hangt de toekomst af van de wil van onze suikerfabrikanten
Zijn de suikerfabrikanten bereid de nodige investeringen te doen om in de race voor productiviteit en duurzaamheid te blijven? Daartoe zal het tempo van de investeringen in de vernieuwing en verbetering van werktuigen moeten worden aangehouden. Maar de fabrieken zullen ook energie-efficiënter moeten worden, hun processen moeten decarboniseren en de risico’s in verband met lange campagnes goed moeten beheersen.
Welke gebieden worden ontgonnen, zal vooral afhangen van de volumes die de fabrikanten zullen willen contracteren en kunnen verwerken. De strategie van onze Belgische fabrikanten lijkt vrij duidelijk.
- ISCAL produceert voor zijn lokale klanten en enkele klanten in de zuidelijke zone, maar streeft niet naar uitvoer buiten Europa.
- En Südzucker heeft bewust zijn productievolume verminderd om niet meer buiten Europa te hoeven exporteren. Maar niet willen exporteren betekent niet té veel produceren, en we weten allemaal dat de opbrengsten schommelen en zelfs onstabiel worden door de klimaatverandering en het wegvallen van gewasbeschermingsmiddelen. De oplossing van Südzucker is de productie te beperken zodat ze niet hoeven te exporteren, zelfs in een goed productiejaar. Dit betekent dat het concern in een normaal of minder goed jaar een tekort aan suiker zal hebben om zijn klanten te bedienen. Daarom zet Südzucker in Wanze een rietsuikerraffinaderij op. Laten we hopen dat de strategie werkt, het is in ieder geval zinvol. Maar we moeten waakzaam blijven: de strategie mag niet in het nadeel van de bietentelers zijn in het geval het raffineren van rietsuiker rendabeler wordt dan het aankopen van suikerbieten om witte suiker te maken!
Als we eenmaal de strategie van de fabrikanten en hun behoeften aan bieten kennen, is wat ons interesseert natuurlijk de prijs van de bieten, maar niet alleen dat… Laten we een paar punten noemen die essentieel zijn voor een evenwichtige relatie tussen producenten en fabrikanten:
- Er moet een correcte waardeverdeling zijn. Aangezien bieten niet worden verkocht tegen een vaste prijs die vooraf bekend is, moet de verdeling van de waarde die bij de verkoop van suiker wordt gecreëerd, eerlijk en transparant zijn.
- Maar er moet ook een evenwichtige verdeling van de risico’s zijn: maar welke risico’s?
De economische risico’s gelinkt aan een suikerprijs die te laag is om lonend te zijn. De producenten kunnen niet langer het risico nemen om met verlies te produceren. Voor een goede risicospreiding moet een minimumprijs worden vastgesteld die ten minste de productiekosten dekt.
Een andere component van het economische risico, het risico van onderproductie (gevolgen van het niet nakomen van het contract) en overproductie (waardering van het niet nakomen van het contract) moet ook door de partijen worden gedeeld.
Vervolgens zijn er de agronomische en klimatologische risico’s, die a priori door de planter worden gedragen. De klimatologische risico’s daarentegen, als gevolg van de lange bewaring van de bieten, vallen onder de verantwoordelijkheid van de fabrikant, maar kunnen niet los worden gezien van de medeverantwoordelijkheid van de teler voor het behoud van de kwaliteit van zijn goederen. - Risicobeheer houdt in dat instrumenten voor risicobeheersing worden ingevoerd. Het eerste risico dat ons te binnen schiet is dat van de duur van de campagnes. Ons standpunt hieromtrent is duidelijk: als de fabrikanten menen dat het behoud van de productiemiddelen onvermijdelijk langere campagnes vergt, zullen wij ons daar niet tegen verzetten. Maar we hebben een collectief risicobeheersplan nodig en een logische overname van de
verantwoordelijkheid van de fabrikant voor de daaraan verbonden extra kosten, alsook een crisisbeheersplan voor het geval het risico zich voordoet.
Behoud van ons recht en vermogen om te produceren
Het afschaffen van gewasbeschermingsmiddelen (herbiciden, insecticiden, fungiciden), een steeds groener en restrictiever GLB, een extreme regelgeving op gevoelige gebieden (stikstof, erosie, enz.) … De regelgeving en het gebrek aan instrumenten voor risicobeheer maken de bietenteelt steeds riskanter.
Het eerste gevolg van deze ontwikkeling is dat de landbouwers, zelfs bij goede prijzen, terughoudend zijn om de teelt voort te zetten en overschakelen op teelten met minder agronomisch/klimatologisch/economisch risico.
De grote uitdaging van morgen is dus om ons recht en onze productiecapaciteit te behouden! Vroeger was het voldoende dat fabrikanten goede prijzen
beloofden om mensen over de streep te trekken. En dankzij de productiviteitswinst die dankzij gezamenlijke investeringen in onderzoek werd geboekt, kon de
sector vooral concurreren met suikerriet. Maar vandaag zijn deze productiviteitswinsten verdwenen en hebben de fabrikanten ingezien dat zij samen met ons ons recht en onze productiecapaciteit moeten verdedigen.
De belangen van telers en fabrikanten groeien naar elkaar toe en we moeten steeds meer als sector-overkoepelende organisatie samenwerken!
Productiviteit en duurzaamheid combineren is constructieve ecologie
Veel uitvindingen en innovaties in de agronomie, genetica en industrie zijn het resultaat van het werk van ingenieurs en mensen uit de praktijk, met een passie voor vooruitgang en de zoektocht naar meer productiviteit en minder sleur. Het eerste keerpunt kwam in de jaren tachtig, toen de beschikbare productietechnieken en -instrumenten (genetisch, mechanisch of voor gewasbescherming) het mogelijk maakten het gezwoeg van de teelt aanzienlijk te verminderen. Wat restte was werken aan de productiviteit. Maar al snel diende zich een nieuwe uitdaging aan: milieuvriendelijker produceren (tegenwoordig zeggen we: duurzamer).
In tegenstelling tot wat de ecologen van vandaag ons willen doen geloven, houden de landbouwers al sinds die tijd rekening met milieuaspecten in hun
landbouwpraktijken, en in veertig jaar tijd heeft de beroepsgroep enorme vooruitgang geboekt, met de hulp van de toeleverende en afnemende sectoren,
maar ook met de hulp van de omkadering door de verschillende betrokken ministeries (landbouw, milieu, volksgezondheid, economie), het openbaar
onderzoek (CRA, ILVO, enz.) en parastatale organisaties (bv. AFSCA) of particuliere organisaties (Vegaplan, enz.).
Wij doen aan constructieve ecologie, die het streven naar productiviteit en duurzaamheid combineert. Dit in tegenstelling tot de meeste milieu-NGO’s en andere degrowth-ideologen die aan destructieve ecologie doen. Zij beloven ons een ecologisch paradijs, maar in een economische woestijn waar alleen voedsel is voor de rijken. Wij beloven een wereld waarin alles in het werk wordt gesteld om zoveel mogelijk mensen toegang te geven tot kwaliteitsvol voedsel tegen een betaalbare prijs. Het is aan ons om op koers te blijven door de combinatie te blijven verdedigen van ‘het streven naar productiviteit en het respect voor het milieu’: meer produceren per hectare en tegelijkertijd minder middelen gebruiken. Daarvoor hebben we gepassioneerde mensen nodig die ervan overtuigd zijn dat alles door innovatie en technologie kan worden bereikt (we noemen ze technologen). Dit is natuurlijk ingewikkelder dan de natuur laten groeien en oogsten wat de natuur ons wil geven, zoals de milieu-ideologen (de “ecologen”) ons leren. Maar ze vergeten al snel dat wij degenen zijn die hen voeden. Ze moeten eraan herinnerd worden dat je de landbouw niet bekritiseert met je mond vol! ■
Dit artikel verscheen in onze krant De Bietplanter, nr 590. Benieuwd naar onze kranten? Check alle Bietplanters op deze pagina.